Dat fanatisme, dat ontstaat wanneer geteld of gemeten wordt, wanneer de prestaties met anderen of andere teams vergeleken worden?
Op de teamdag met "de vierde verdieping" was het weer raak. Ingedeeld bij team 2, de redbullers, moest ik een cicuit aflopen: kratten stapelen, darten met flosdarts, hand- en kruisboogschieten en voetballen in een grote leren broek met drie andere teamleden.
Bij krattenstapelen werd ik in een tuig gehesen, opdat ik bij het omkieperen van de opgebouwde hoogte, niet dood zou neervallen. Een paar collega's, waarvan ik zeker wist dat ze bij mijn dood niets te winnen hadden zorgden voor voldoende zekering. Tot míjn moment was het maximum 19 kratten (nota bene Leny), dus gonsde het in mijn hoofd......20,20,20. En ja hoor, de haan kraaide, de toren bezweek. 20 werd genoteerd.
Bij het kruisboogschieten had ik het voordeel van de vele vogels die ik bewindbukst had. Echter bij voetbal in een gezamenlijke broek kon ik noch op ervaring, noch op techniek terugvallen. De bekende rode waas verscheen voor mijn ogen, toen we gevieren naar de bal en tegenstander toe huppelden. Hellen, mijn managementassistente, zat in de andere broek. Ik hoorde mijn innerlijk stemmetje me opjutten "Dat zal je toch niet gebeuren..."en voor ik er erg in stortte Hellen en vervolgens haar team ter aarde en konden wij scoren.
We waren dan wel het winnende team, maar ik wist dat ik de dag erop het een en ander goed te maken had of tenminste uit te leggen.
Ben ik slachtoffer van het grote gezin? Van jongst af aan te moeten rivaliseren, altijd je plaats te moeten bevechten, steeds maar weer de rangorde te bepalen?
Wanneer raak ik die rode waas kwijt? Moet ik zover vervallen en onttakelen dat er toch niks of niemand te winnen is en ik me neerleg bij de Olympische gedachte: deelnemen is belangrijker dan winnen?
God en mijn ouders mogen het weten!