woensdag 11 september 2013

De ruimte die we nemen

Ook als het feest in volle gang is, zit zij daar nog steeds op de brede bank op het einde van de kamer. De plekken naast haar zijn leeg, terwijl de overige zitplekken royaal zijn bezet met feestgangers, die met elkaar geanimeerde gesprekken voeren.
Ik ben een beetje moe van het staan aan de hangtafels.
Zal ik naast haar gaan zitten?
Haar norse uitdrukking, die het feestgedruis beschouwt is weinig uitnodigend.
Bij tijd en wijle steekt ze werktuiglijk een handje pinda's in haar mond.
Natuurlijk ken ik haar. Al jaren zelfs. Haar lomp gedrag, anderen opzij duwend, haar minachting voor anders denkenden en haar nergens op stoelende zelfingenomenheid lijken met de jaren erger te  worden.
Waar heb ik die bovenstaande adjectieven eerder gelezen?
De woorden schieten  me te binnen. Ze staan in 'Voorbij het dikke-ik' de bestseller van Harry Kunneman uit 2005.
Ik heb die woorden aangehaald in een speeches en ook, zo meen ik me te herinneren in een eerdere blogtekst gebruikt.
Ze vormen een observatiesjabloon bij mijn rubriceringsdwang van ongewenst gedrag bij managers, bij diegenen, die macht hebben.
Maar zij heeft geen macht.
Zij is een huisvrouw op leeftijd.
Kinderen uit huis, haar gepensioneerde man erin.
Dan meen ik in haar donker aura de woorden verongelijkt waar te nemen, als een toevoeging, een verantwoording van haar lompige boosaardigheid.
Mijn voornemen om medelijden nooit het motief te laten zijn om mensen te benaderen, bevecht ik, maar de vermoeidheid in mijn benen is een feit.
Ik zijg naast haar neer en veins belangstelling in het feestgedruis in afwachting van haar initiatief tot een gesprek.
Na enkele minuten stilzwijgen vraagt ze wat me hier brengt. Ik neem aan dat ze op mijn aanwezigheid  op dit feest doelt en niet zozeer  de concrete positie naast haar hier op deze bank.
Als ik zeg dat ik door de gastvrouw uitgenodigd ben, snauwt ze me als gebeten toe hoe dat kan.
Ik sta niet snel met de mond vol tanden, maar nu wel.
Wat bedoelt ze in godsnaam?
Allerlei hypothesen, gedachten, axioma's en wedervragen, die ik normaal voorhanden heb, lijken opgelost in het saringif van haar afstotendheid.

Na een ongemakkelijke stilte zeg ik dat ik geloof dat ik naar het toilet moet.
Als een konijn die te lang in een lichtbak heeft getuurd, druip ik af. Net voor de hoek van de kamer kijk ik snel om en ik meen een lach van overwinning waar te nemen. Weliswaar die van een Pyrrusoverwinning.
De hele verdere avond bleven de plaatsen naast haar onbezet.
Maar ze had overwonnen.
Het was weer eens voor haar bevestigd. 
Niemand deugt.
Behalve zij.




Geen opmerkingen: