donderdag 15 februari 2018

Lucebert

De presentatie van de langverwachte biografie van Lucebert (1924-1994) werd begeleid door het ronkende nieuws dat Lucebert in de oorlog fout was geweest, goed fout.
Biograaf Wim Hazeu was van dat nieuws, waarvan hij pas in 2017 op de hoogte raakte door de inzage van de brieven die Lucebert vanuit Duitsland aan zijn toenmalige vriendin Tiny Koppijn, zodanig van slag geweest, dat hij in zijn tuin had moeten kotsen.


Moet ik als bewonderaar van Lucebert ook kotsen?

( Ik heb de biografie nog niet uit. Ik ben beland bij hoofdstuk 16 van de 45, de oorlog is inmiddels ruim voorbij.  De biografie telt in het totaal 927 pagina's. Ik meen te weten hoe het nieuws bij een fan aankomt. Bovendien heb ik al een voorbeeld in de column van Claudia de Breij in de Vara-gids met de strekking 'Een mens kan veranderen.')

Maar eerst dit. Hoe ben ik in de ban van Lucebert geraakt?
Ik zat op de Kweekschool waar toen der tijd regelmatig literaire podia werden gehouden. Studenten droegen gedichten voor. Gezelle, Marsman, Nijhof en Kemp, dat werk. Ik was 18 en wilde me groot en meeslepend (Marsman) maar vooral tegendraads en op eigen wijze presenteren.
Voor mijn tweede voordracht - het eerste was het korte 'Scheppingkje 'van Vroman geweest - koos ik voor 'Verdediging van de vijftigers', een gedicht van maar liefs 54 regels', dat nogal rumoer opleverde bij het gehoor.
Ik begreep ook niet alles, maar de klank en het metrum klonk als muziek.

Mijn keuze op de hoofdakte om als thema voor mijn literatuurscriptie het jonge tijdschrift Merlyn (1962-1966) te nemen, was ingegeven door de grote aandacht voor Lucebert in dat tijdschrift.
Op het examen - ik weet het nog als de dag van gisteren - moest ik me verdedigen tegenover mijn begeleider én de gecommitteerde voor de programmatische keuze van de Merlynisten: voor de Vorm.
Kennis over de Vent was onnodig voor de interpretatie van het gedicht, hield ik de gehele tijd vol en kreeg een 8.

En nu ik weet hoe Lucebert als adolescent, even oud als ik toen,  behalve eerst had gedweept met het communisme, de theosofie en de Kabbala daarna ook met het nazisme, kan ik niet anders dan zijn gedichten tegen de achtergrond van die kennis tot me nemen en wordt de eerste strofe van het onderstaande gedicht uit een van zijn eerste bundel 'Apocrief''  (in 1951 voor het eerst geplaatst in het zgn. doorbraaknummer van Podium) met nieuwe ogen lezen.

School der poëzie

Ik ben geen lieflijke dichter
ik ben de schielijke oplichter
der liefde, zie onder haar de haat
en daarop een kaaklende daad.

Zijn jarenlange zwijgen en lijden hebben mijn pure Vorm-denken aan het wankelen gebracht.
Dat is het risico van het lezen van biografieën.

Geen opmerkingen: