Mijn jaarlijkse gang naar de Aalster dodenakker bij de aanvang van de maand november viel dit jaar op Allerheiligen.
De sombere maand was een dag oud.
Een rij verder dan de graven van mijn (schoon-) ouders was een man, zittend op een grafsteen, met zijn handen een pol bamboe uit de grond te wrikken.
We kwamen aan de praat en al snel werd het ons duidelijk wie we voor elkaar waren. Overbuurjongens toen we nog jong waren.
Bennie V. vertelde me dat zijn ouders onder zijn billen lagen.
Zijn moeder als laatste van beiden gestorven in 2008 had ik goed gekend als weduwe V.
En de rest van de familie?
Van de vier waren er nog drie in leven.
Hij vroeg of ik op de hoogte was van de dood van zijn zus Rita, gestorven in 2014 aan ALS.
Ik wist niet of ik het wist.
Woonde ze niet in Schotland?
Het was Engeland waar ze was overleden.
Ze had er nog haar man en twee dochters wonen.
We haalden herinneringen op. Over de contacten, over het hockeyen, over de studie en ons werk.
Al pratend werden nieuwe herinneringen opgehaald en aangescherpt.
Ik beloofde hem mijn fotoalbums na te struinen naar foto's van zijn overleden zus.
Enkele uren later bladerde ik de oude bijna uit elkaar vallende boeken door.
Soms stond er wat tekst bij maar meestal had ik volstaan met het inplakken zonder enige toelichting.
De eerste, een elftal foto was was voorzien van alle namen.
Was dit een van de teams die ik toen trainde?
Dankzij de vermelding van namen vind ik haar ingezoomd
Verder kom ik een foto tegen,. duidelijk genomen op een carnavalsfeest. Het is 1965 of 1966.
Ik was 18 of 19 jaar, studeerde aan de Kweekschool.
Aan mijn eerste verkering was na enkele jaren abrupt een einde gekomen, mijn lief had me verruild voor haar buurman, bedrogen heette dat. Ik was woest geweest en pars pro toto werd homo homini lupus est mijn nieuwe lijfspreuk wat, zo vond ik, in het bijzonder voor alle vrouwen gold.
Ik afficheerde me graag gehuld in zwarte coltrui als existentieel en misogyn.
Als ik de foto uit mijn album haal vind ik op de achterzijde haar naam. Alle twijfel is weggenomen. Het is mijn vroegere overbuurmeisje, enkele jaren jonger dan ik, dat zich niet had laten imponeren of wegjagen door mijn sarcastisch elitair gekletst.
(Jaren later lees ik dat Multatuli sarcasme de hoogste vorm van smart noemt)
Ik heb lang naar de foto gekeken in de hoop dat er nog een herinnering zou opvlammen uit die periode, van die avond, van haar.
Enkel de locatie en gelegenheid weet ik te traceren.
De foto is genomen op een hockeyfeest gehouden in het café tegenover de Aalster kerk: café van Jan Wiegerink.
Niets maar dan ook niets, hoe hard ik ook rammel aan de poorten van vergetelheid schiet me te binnen. Nergens in mijn brein ligt verder iets van haar.
Het besef dat ze dood is, weg, voorgoed, riep bij mij, krampachtig zoekend met mijn album voor me liggend, vreemd genoeg, een gevoel van schuldig-zijn op
Hoe makkelijk morsen we de tijd, laten we gebeurtenissen achter ons vallen als overbodige ballast.
Een jaar later zal ik op dezelfde locatie op alweer een hockeyfeest een meisje treffen, dat mijn inmiddels afgezwakt gewauwel aanhoorde en mijn lot bezegelde door me de mond te snoeren met een kus.
Dat was Riny, inmiddels 49 jaar mijn vrouw.
Ik heb de foto's naar Ben gemaild.
Zonder commentaar.
Ik weet niet of ze hem zullen troosten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten