woensdag 8 september 2010

64;3;2;

Thema en titel worden meestal zittend achter de computer bedacht.
Waarover heden geschreven wordt staat al jaren vast.
Gisteren, 7 september 2010, passeerde ik de leef-tijd van mijn vader, een mijlpaal waarvoor zijn kinderen 64 jaar, drie maanden en twee dagen moeten leven.
Voor het passeren van ons'moeder haar leeftijd zijn 63 jaar, 2 maanden en 7 dagen leven vereist, een leeftijd om in de gaten te houden vooral voor haar twee dochters, waarvan een die grens al ruimschoots gepasseerd is.
Twee van de negen broers gingen mij voor.
Hoevelen zullen volgen, zullen aantonen dat onze ouders te vroeg, veel te vroeg overleden zijn?
Hadden zij pech, wij geluk? Een bewijs dat ondanks slechte genen we ouder worden?
En dan nog... uiteindelijk...gaat het om de kwaliteit en niet om de kwantiteit, iets waarover Petrus later zijn oordeel velt.

Is, nu ik geen gelijke tred heb gehouden met mijn vaders kwantitatieve leven een nieuw bewijs geleverd dat ik slechts ten dele op hem gelijk?
Hoe vaak heb ik dat moeten horen dat ik op hem lijk?
Meer dan mijn andere broers, zeker nadat ik in zijn voetsporen trad bij de benoeming als directeur van de Pabo met een rechtsvoorganger, waar hij tweeëntwintig jaar eenzelfde functie vervulde.

Genetisch hebben we een deel van de vader en een deel van de moeder.
We worden door hen beiden en door vele anderen in tweede en derde sferen gevormd.
De tijd bepaalt voorts onze keuzemogelijkheden, de snoeptrommel voor de eigen wil, die echter door de jaren heen door wetenschappers steeds meer van geringe invloed wordt geacht.

Ik heb me nooit ongemakkelijk gevoeld bij de constatering van de ander dat ik zo verdomd veel op mijn vader lijk. Want ik vond hem een goede man en zo wil ik best gezien worden.
Maar vond de ander hem een goede man?
Ernaar vragend krijg ik kwalificaties als beminnelijk, evenwichtig, trots op zijn kinderen, meer talig dan beeldend, uitgebreid in zijn betoog dat in voorbereid openbaar spreken vaak met latijnse spreuken gelardeerd werd, leunend op zijn vrouw, somber na haar dood, familiemens, jagend op diploma's en titels en zijn motto "de jeugd verdient het dat we voor haar opkomen". In het algemeen dus: een goede man.
Wat hiervan past mij? Welke van mijn kenmerken worden niet vernoemd?
Is mijn zelfkennis enigszins gelijk aan wat de ander van mij denkt?

Op de Pabo uit mijn tijd (1998- 2004) viel ik ten prooi aan een beoordelingsmethodiekvan de 360 graden feedback. Docenten, niet onderwijzend personeel en leden van het management spraken zich uit over mijn (leidinggevende) kwliteiten en hun opvattingen werden vervolgens geconfronteerd met mijn zelfbeeld. Ik herinner me dat ik me bij het noteren van mijn zelfoordeel voorzichtigheidshalve lage scores gaf.
Er kwam weinig verrassends uit; ik had, zo was het eindoordeel van de managementconsultant, een rëeel beeld van mezelf.
We namen een glas, deden een plas en het bleef zoals het was: doorgaan op de ingeslagen weg.

Ik ben nu ouder dan hij ooit.
En ja, gisteren nam ik een glas op mijn vader en deed een plas.
Ging verder zonder dat hij erbij was.

Paradox: wat had ik graag gisteren met hem het glas geheven!
Mij restte eenzaam starend mompelen in mijn Petrus-glas.
Of de Grote Eindbeoordelaar me, als mijn tijd daar zou zijn, zou willen sturen waarheen hij hij mijn vader gezonden had.

Geen opmerkingen: