Over belangstelling valt in het ziektebegin en wanneer het minder goed gaat niet te klagen.
De eerste drie weken na mijn ontslag uit het ziekenhuis viel voor ramptoeristen weinig eer aan mijn casus te behalen, ik functioneerde boven de door de gezondheidswetenschappen gehanteerde gemiddelde waarden, specialisten, die me "toch graag nog eens terug wilden zien" lieten afspraken op lange termijn maken, één hunner vertrouwde me zelfs toe "gematigd tevreden" te zijn, hetgeen ik fijn en leuk voor hem vond.
Mijn overmoed werd verder aangewakkerd en ik sjouwde enige weken vóór op het schema rond in huis en tuin.
Toen de wond ontstoken raakte, mijn torso van binnen hevig pijnreacties uitzond moest ik me op hangende pootjes weer melden bij de witte jassen, die me nu schuldig verklaarden maar desondanks hulp meegaven in de vorm van nog meer pillen, omwikkeld in bijsluiters die me waarschuwden voor de meest enge gevolgen.
Vooral 's nachts werd ik overvallen door eenzaam leed en zocht troost in een van de grotere platitudes: "Alles is relatief" (AIR).
Zoals de woorden "fijn" en "leuk" had ik die uitdrukking jarenlang uit mijn vocabulaire weten te verdringen en nu was ze daar als troosteres.
In alle gevallen behoudens als het niet meer erger kan, beoogt de AIR-uitdrukking te relativeren.
Dat ze in zichzelf een tegenspraak vertegenwoordigt - als alles relatief is, is de uitdukking zelf ook relatief - deert haar niet. "Niet zeuren, niet zaniken" is haar boodschap.
Zo verkeer ik nu in dubio als me wordt gevraagd hoe het met me gaat. Het liefst wil ik me snotterend tegen andermans lijf vleien, maar kies met AIR en flair ervoor te zeggen dat het goed met me gaat.
Het leven gaat door.
En kijk eens om ons heen: kinderporno, Wilders politicus van het jaar en met PSV gaat het steeds slechter.
Maar alles is relatief.
Het is weer eens gezegd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten