Hij kwam me tegemoet slenteren in de binnenstad.
Op zo'n vijf meter afstand, zag hij me.
Hoe ik het nu maakte.
Hij bedoelde, zo bleek, hoe ik mijn tijd doorkwam als gepensioneerde.
Ik realiseerde me dat dit onderwerp al een tijdje achter me lag.
Dus zei ik dat ik mijn tijd prima doorkwam.
En hij?
Het was allemaal anders gelopen dan hij zich had voorgesteld, zo bekende hij me.
Ik stelde voor om ergens koffie te drinken. Dit kon wel eens langer duren.
Voorbereid op echtscheiding, ziekte en/of postlabordepressie begon hij zoals vroeger omstandig te formuleren. Hij had zich tegen zijn pensioen met doelen gewapend.
Of ik dat kende.
Ja,ja en welke had hij gehad, toen hij de deur achter zich had getrokken?
Het waren vooral 'eindelijk' doelen geweest. Een zee van eigen tijd na lange tijd van schaarste eraan. Hij zou gaan reizen, lezen, verwaarloosde vriendschap leven inblazen.
Maar het komt er nauwelijks van.
Neem lezen.
Eindelijk zou hij de dikke werken, die iedereen kent maar niemand heeft gelezen, ter hand nemen. Hij had zijn stapel al jaren klaar liggen.
Nu gebeurde er iets merkwaardigs.
Ik zie dat pas achteraf.
Waarom vroeg ik niet door hoe het kwam dat hij niet aan zijn doelen toekwam?
Wist ik dat al?
Had ik het antwoord gezien in zijn slenterend voortbewegen?
Ik vroeg - al te gretig - uit welke werken zijn te lezen stapel bestond.
Langs mijn leesstoel heb ik een stapel die sneller groeit dan ik verwerken kan. De boekencadeaus, toevallige vondsten in antikwariaat of recyclingwinkel, aanraders via krant of vriend vinden er een plekkie. Wanneer de toegang tot mijn fauteuil erdoor wordt bemoeilijkt saneer ik.
Ik ben lezend een weinig kritische omnivoor.
Nee, hij had een al jaren uit dezelfde boeken bestaande stapel.
Bovenop, het meest bestoft, prijkte daar De Toverberg van Mann, gevolgd als nummer twee van Musil De man zonder eigenschappen. Nummer drie waren de delen van Op zoek naar de verloren tijd van Proust. Vier: het kloeke Oorlog en vrede van Tolstoi en tot slot Cervantes' Don Quichotte.
Of ik ze kende.
Een haastig en halfgelogen jaja, gelezen, jaren geleden weliswaar, moet ik toch nog eens herlezen. Ze zijn de moeite waard.
Tja, jij bent altijd een lezer geweest, concludeerde hij immer lichtgelovig. Ook vroeger toen je werkte. Waar haalde je de tijd vandaan?
Toen vervielen we in de goeie oude tijd waarin ik me een kei in het delegeren had getoond, vond hij, en ik zei zijn neus voor kansen te bewonderen.
En of hij die en die nog wel eens trof en welke roddels hij over Fontys wist te melden.
Zo liep ons treffen naar een nieuw moment van afscheid.
Dat we elkaar zeker nog eens moesten zien.
Maar eerst moest hij een van zijn klassieken hebben gelezen.
Thuis gekomen heb ik stiekem die toren klassiekers naast mijn stoel gebouwd.
Een volgende keer als ik hem tref kom ik niet zo gemakkelijk weg...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten