Wie mijn blog leest weet ik niet, op een enkele lezer na.
Ton T., mijn adjunct-directeur van 1998 tot 2002 was zo'n trouwe lezer.
Ik wist dit omdat hij bij onze regelmatige ontmoetingen - hij was van collega geëvolueerd van ex-collega, goede kennis tot goede vriend - zich wel eens iets liet ontvallen. Heel subtiel en onnadrukkelijk steunde en stimuleerde hij mij door te zeggen dat hij had gelachen, gegrinnikt, nagedacht en soms prettig geërgerd.
Hij liet merken een nauwgezet lezer te zijn.
Hij kon als het ware tussen de regels doorlezen bijvoorbeeld als ik de directe woorden vermeed omdat ze te omineus waren, te hard, soms te journalistiek.
Ik schrijf in de verleden tijd.
Afgelopen dinsdag vond de afscheidsdienst plaats in de Clemenskerk in zijn woonplaats Nuenen. Zijn zoon Job had me gebeld of ik op verzoek van zijn vader een woordje wilde houden.
Ooit had ik daar tegenop gezien, maar we zijn op een leeftijd, te vroeg altijd te vroeg, dat we de realiteit in de ogen te zien: dit is ook natuurlijk, het einde van onze tocht.
Op 4 januari waren we, zoals later zou blijken voor het laatst bij hem en Marianne op bezoek geweest en - achteraf - realiseer ik me dat hij mij tussen de regels dat verzoek had gedaan.
Zijn vrouw en kinderen zouden ook spreken, afgewisseld met muziek, een life-optreden van zijn Gregoriaans koor.
Het deed recht aan zijn leven, aan zijn eerlijke en ethische houding.
Contradictie: Job en Lotje, inmiddels eind dertig, begin veertig, kinderen, die nooit druk van hun vader hadden gevoeld - Ontwikkel je talenten, Streef je dromen na - zo'n opvoedingsstijl - bekenden dat ze hun stinkende best hadden gedaan om aan zijn impliciete verwachtingen te voldoen.
Zo ook nu, nu ze op het seculiere altaar staan, neerkijkend op de baar, zich er niet van af makend met een geleend gedicht, maar hun zinnen hebben gepolijst om zo waarachtig mogelijk hun waardering en gevoelens voor hun vader uit te drukken.
Marianne was hen voorgegaan, het leven van Ton helder en ontroerend geschetst in een vertelling voor de vier kleinkinderen. Wij waren toehoorders en hoorden en zagen dat hier geen trauma's werden geboren.
En dan word je verzocht je praatje te houden. Een praatje met als bron 20 jaren samen optrekken: vijf jaar als collega, vijf als ex-collega, goede kennis, die je niet zomaar wilt laten lopen, tot die de laatste periode, de tienjarig durende vriendschap.
Ik had mijn praatje niet uitgeschreven, omdat ik eerder vervelende ervaring had gehad toen ik mijn vooraf gekozen woorden niet gezegd kreeg. Zo had ik ooit in een crematorium opgekeken van mijn papier, mijn laatste woorden voor mijn hockeymaatje Angelo B. en toen pas het onmetelijke verdriet zag bij de jonge weduwe. Mijn strot werd dichtgeknepen, de woorden op papier bleven ongezegd en ik kon niet anders dan mijn papier in onhandige haast in de handen van zijn vrouw te drukken.
Je sterft twee maal, een maal een fysieke dood en later als niemand je meer herinnert.
Nabestaanden dragen bij aan een rijk en lang fluïde leven.
De baar is de wieg bij het onstoffelijk niet-zijn
Deze gedachte vind ik troostend.
De anekdotes die ik bij zijn afscheid vertelde dienen de gedachten, de herinneringen aan Ton, over zijn realiteitszin, zijn talenten en zijn betrokkenheid.
Ik bekende en noemde hem daar op het altaar staand mijn stimulator in het verwoorden van, ja van wat?
Van de gedachten, ervaringen, angsten van een ouder wordende man, van zijn chaos, die woorden probeert te geven aan het verlies en het verval, over de wreedheid ervan en ook de schoonheid ervan.
Zo lang ik leef zal ik daarover schrijven en zal hij over mijn schouder meekijken.
Ton, mijn lezer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten