De meest gebruikte aanhef in de laatste twee weken in mededelingen is ongetwijfeld: "Vanwege de coronacrisis...",
Aanvankelijk was het nog vanwege het coronavirus of vanwege de coronauitbraak, nu wordt achter corona het woord crisis gezet.
Dat komt niet alleen doordat na eerdere onderschatting het monster nu zijn ware gezicht toont met dagelijks meer dan honderd doden in Nederland, maar ook omdat door wat Rutte's intelligente lockdown noemt en door wereldwijde dito maatregelen de economie een hevige dreun te verwerken krijgt, die erger lijkt te worden dan die van 2008 met de bankencrisis.
De crisis levert naast intelligente lockdowm nieuwe woorden op zoals sociale onthouding en groepsimmuniteit .
Van dat laatste is sprake als 60 % van de bevolking immuun is geraakt door de ziekte te overwinnen.
Wanneer dat zal zijn in het huidige tempo valt niet te berekenen omdat door te weinig testmateriaal geen beeld is van hoeveel mensen er besmet zijn geraakt.
Naast nieuwe woorden krijgen we ook nieuwe inzichten, zoals het ongelooflijke gegeven dat ons land niet goed voorbereid is op de uitbraak. Er zijn te weinig mondkapjes, testmateriaal, beademingsapparatuur en IC bedden.
In tijden van crises leer je je medemens kennen.
Rudger Bregman heeft me onlangs overtuigd dat de meeste mensen deugen.
Maar dat houdt in dat er sommigen niet deugen.
Dat zijn de hufters
En er zijn hufters.
En die vallen op, althans die vallen míj op in de schaarse momenten die ik uit mijn hol kruip.
Want laat ik eerlijk zijn, ik doe er alles aan om dat virus niet op te lopen.
In meerder opzichten behoor ik tot de risicogroep, wat ik interpreteer dat het virus me flink te pakken zal nemen, als ik het oploop. En, daar wil ik ook oprecht van getuigen, ik wil niet dood, nog niet.
Vanaf mijn tachtigste zal ik me verzoenen met de gedachte waarvan ik al mijn hele leven weet van heb. Tot die tijd wil ik het eeuwige leven.
Dus volg ik het advies van het RIVM op niet alleen vanwege een maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar vooral ook omdat ik bang ben.
Dus blijf ik zoveel mogelijk in mijn hol, in onze comfortabele burcht.
Vandaag me even naar de supermarkt gewaagd om mijn biervoorraad aan te vullen. (Mijn overweging om 'Vanwege de coronacrisis' voor de zoveelste maal te stoppen met drinken, heb ik toch maar laten varen.)
Als ik een winkelwagentje uit het winkelwagengangetje trek en achteruit loop, botst een opgefokte dame tegen me aan. (Vanuit haar gezichtspunt botste ik natuurlijk tegen haar)
Het gangetje is te nauw om de kar te draaien en haar karsgewijze voor me uit te drijven.
Ik voel dat ze wil passeren en aan de voorkant in mijn 1.5 meter zône zal dringen.
Ik parkeer mijn wagentje tegen de reling, zodoende haar de passage te beletten en haar verder achteruit de winkelwagensteeg uit te dwingen, terwijl ze mompelt "Nou ja, zo erg is het toch niet ."
Een Brabantse Bolsenaro. Ze zag er bevallig uit.
Duidelijk niet gewend dat ze op afstand wordt gezet.
Terug in onze burcht beklaag ik me over de medemens bij mijn huisgenote, mijn mede holbewoner.
Daarna neem ik het ritme van da laatste weken op.
Dingen doen die ik voorheen op de lange baan had geschoven.
Achterstallig onderhoud in huis en tuin, het boek uitlezen waar ik niet doorheen kwam (Pascal Mercier Het gewicht van de woorden) en eindelijk de applicatie toe te passen om oude zwart-wit foto's in te kleuren.
Met de bewerkte trouwfoto van onze ouders kon ik via de familieapp mijn broers en zus troostend verrassen in deze coronacrisistijd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten