dinsdag 9 maart 2010

Schaamte

Ik heb niks met carnaval.
Ik heb niks met homo's.
Ik heb niks met hosties.
Ik heb niks met de R.K. kerk.
Maar ik verafschuw priesters, die jonge mensen misbruiken, die menen dat homoseksualiteit zondig en onnatuurlijk is, terwijl hun onnatuurlijke staat van opgelegd celibaat de katjes, vaak hele jonge katjes, in het duister doet knijpen.

Met carnaval zou mijn antwoord op de vraag zijn wat ik ervan vind dat een Reuselse zwartrok de hostie aan homo's weigert, dat de hostie ook aan de Reuselse hetero's geweigerd zou moeten worden.

Nu valt er minder te lachen.
De kerk heeft al jaren geleden een verzekering afgesloten voor claims door slachtoffers van seksueel misbruik door priesters. Ze moeten de polis maar uitbreiden en ook discriminatie opnemen.
Na een eerste collecte op erosie van het kerkgebouw een tweede collecteschaal voor erosie op rechten.

Toen ik docent op de HBO J was heb ik een scribent begeleid, die zijn scriptie schreef over opvang en therapie van mannelijke slachtoffers van seksueel misbruik. Zoals zo vaak lag er een persoonlijk motief aan de keuze van onderwerp ten grondslag.
Hij vertrouwde me zijn geschiedenis toe.
Wat me het meest uit zijn drama opviel was dat zijn boosheid vele malen kleiner was dan zijn schaamte. Schaamte, die nu hij de twintig was gepasseerd van invloed was op zijn identiteitsbesef en desgevolgd op het leggen van relaties.

In de tweede klas van het gymnasium bij de Augustijnen moest ik bij pater V. op zijn kamer komen. 'Seksuele voorlichting' heette dat. Aan mijn ouders was toestemming gevraagd. Vóór dat gesprek plaats zou vinden had mijn vader voor de zekerheid gevraagd of ik op de hoogte was van de bloemetjes en de bijtjes. 'Ja hoor', had ik hem gerustgesteld. Ik had zelfs een prismaboekje over bijen van von Frisch, liet ik hem weten. 'Daar staat alles in over de taal der bijen'.
Voor aap zouden hij en ik niet staan.

Het zoemde rond in de klas: V. laat je op het einde van het gesprek zijn kruis kussen. Een kruis op zijn kruis. Men giechelde daarbij verlegen.

Tijdens zijn hele relaas over het mannelijke en het vrouwelijke waren mijn gedachten bij zijn kruis, dat hij kuis in zijn handen hield en waarop hij bij tijd en wijle een kus opdrukte. En ja hoor op het einde zakte het ding ter hoogte waar zijn benen elkaar ontmoeten, waar een opkomende bobbel het habijt deed bollen. Of ik ter afsluiting Christus aan het kruis wilde kussen?
Mijn geprepareerde zin, die ik het gehele gesprek als een mantra in mezelf had herhaald, kwam er wat onbeholpen uit. 'Mijn vader zegt dat ik het kruis om het te kussen zelf in de hand moet nemen'.
Zogezegd, zogedaan.
Ik griste naar het houten ding en deed half wat me was gevraagd en liet het geval vallen op zijn geval.
Onder vrienden blies ik nadien mijn autonomie op tot een heroïsch gebaar. Ik had die zak in zijn zak geknepen. Nou en of!
Tegenover mijn vader schaamde ik me echter, zei dat het een goed maar overbodig gesprek was geweest.

Geen opmerkingen: